Een groeiende groep melkveehouders laat zien dat natuurinclusieve en biologische landbouw financieel haalbaar is – mits de juiste condities aanwezig zijn. Want wat is er nodig om natuurinclusieve melkveehouderij financieel aantrekkelijk en toekomstbestendig te maken? Die vraag staat centraal in het vervolgonderzoek ‘Onder de Streep 2025’. Op initiatief van Wij.land, De Natuurverdubbelaars en regionale partners zijn dit keer de cijfers van 88 deelnemende melkveehouders geanalyseerd. De resultaten laten zien: een goed inkomen verdienen met natuurinclusieve of biologische melkveehouderij is zeker mogelijk. Maar het vraagt om passende condities – zoals toegang tot betaalbare grond, stabiele afzetmarkten en beloning voor de maatschappelijke diensten die deze bedrijven leveren.
Wat hebben we gedaan?
In 2021 ontwikkelde De Natuurverdubbelaars samen met Wij.land en Living Lab en Alan Accountants en Adviseurs een nieuwe methodologie die meer inzicht geeft in het verdienvermogen van natuurinclusief boeren. Deze methode werd toegepast op een eerste groep van 13 natuurinclusieve melkveehouders. De resultaten van deze bedrijven lieten zien dat er met natuurinclusief boeren een goed inkomen verdiend kan worden en dat dit op veel verschillende manieren kan. In 2023 werd de groep uitgebreid naar 45 deelnemers en schreven we het rapport Onder de Streep 2023. De Natuurverdubbelaars werkt aan verschillende onderdelen binnen het project. Zo zijn we verantwoordelijk voor het doorontwikkelen van de rekentool en ondersteunen we studiegroepbegeleiders. Daarnaast valideren en analyseren we de resultaten en schrijven we het rapport.
In Onder de Streep 2025 nemen 88 bedrijven deel, verspreid over Nederland. Deze groei maakt het mogelijk om trends beter te volgen, regionale verschillen scherper in beeld te brengen en verbanden sterker te onderbouwen. Ook in dit vervolgonderzoek wordt zichtbaar met welke bedrijfsstrategie natuurinclusieve en/of biologische bedrijven het lukt om kosten te besparen en extra opbrengsten te realiseren. Tegelijkertijd maakt de grotere dataset het mogelijk om dieper in te gaan op de rol van condities – zoals grondbeschikbaarheid, marktkansen en beleid – in het verdienmodel.

Extensieve bedrijven hebben een stabiel verdienvermogen
Een opvallende uitkomst is dat het inkomen van extensieve en biologische bedrijven over de periode 2021–2023 minder sterk schommelt dan dat van intensievere bedrijven. Bij prijsstijgingen en -dalingen in de melk- en voermarkt blijken deze bedrijven financieel veerkrachtig. De combinatie van lagere afhankelijkheid van externe inputs, stabielere afzetkanalen en aanvullende inkomstenbronnen zoals neventakken of natuurbeheer maakt dat deze bedrijven minder gevoelig zijn voor schommelingen in de markt.
Daarnaast blijkt uit de data een duidelijke relatie tussen intensiteit en natuurinclusieve prestaties. Extensieve bedrijven scoren over het algemeen beter op indicatoren als aandeel natuurland, ammoniakuitstoot, weidegang en gebruik van kunstmest. Deze bedrijven voeren minder krachtvoer, sluiten meer en zwaardere beheerpakketten af en behalen vaker de hoogste scores in provinciale duurzaamheidsmonitoren, zoals de Brabantse Biodiversiteitsmonitor.
Extensieve keuzes: lage kosten, hoge waarde
Extensieve melkveehouders besparen op meerdere terreinen. Ze gebruiken minder krachtvoer, maken meer gebruik van kruidenrijk grasland en voeren robuustere koeienrassen met een soberder rantsoen. Ook zetten ze vaker in op neventakken zoals zelf verzuivelen of streekverkoop. Daarmee verzilveren ze de maatschappelijke meerwaarde van hun bedrijfsvoering.
Natuurinclusief en biologisch loont, maar nog niet altijd en overal
Het onderzoek laat zien dat boeren niet elke bedrijfsstrategie zomaar overal kunnen toepassen. Zo bepaalt de beschikbaarheid van betaalbare grond of een bedrijf kan extensiveren. Ook is er niet overal toegang tot beloningen voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). Een ANLb-pakket kan bijvoorbeeld alleen worden afgesloten in specifieke kerngebieden, zoals weidevogelgebieden. Twee bedrijven die hetzelfde doen – bijvoorbeeld kruidenrijk grasland beheren – kunnen dus afhankelijk van hun locatie wél of géén vergoeding krijgen.
Ook de ligging van het bedrijf ten opzichte van steden en dorpen blijkt bepalend. In West-Nederland, waar de afzetmarkt voor zuivel en streekproducten vaak dichtbij is, heeft 58% van de deelnemende bedrijven een substantiële neventak. In Oost- of Noord-Nederland ligt dat aandeel veel lager.
Het opvangen van transitiekosten vergt ondernemerschap
De overstap naar natuurinclusieve en/of biologische landbouw is vaak haalbaar, maar kent financiële en praktische uitdagingen. Niet-toegerekende kosten zoals rente, afschrijvingen en algemene lasten blijven hoog, terwijl extensieve bedrijven deze met minder melk moeten terugverdienen. Deelnemende boeren die succesvol omschakelden, deden dat meestal geleidelijk, door slim te plannen, niet te veel en op het juiste moment te (her)investeren en samen te werken met terrein beherende organisaties of ketenpartijen.
Beleid op maat, gebaseerd op diversiteit
Wij.land, De Natuurverdubbelaars en hun regionale partners pleiten voor maatwerk in beleid. Er bestaat geen blauwdruk voor natuurinclusieve landbouw. Boerenbedrijven verschillen sterk in ligging, grondsoort, historie en marktsituatie. Als de condities kloppen – voldoende grond, een passende afzetmarkt, beloning voor ecosysteemdiensten – blijkt natuurinclusief of biologisch boeren financieel haalbaar én veerkrachtig. Beleidsmaatregelen moeten daarom rekening houden met regionale verschillen en variatie in bedrijfsmodellen. Eén sturingsmechanisme voor alle bedrijven bestaat niet. Daarom is het van belang dat overheden, ketenpartijen en bredere maatschappij helpt condities vorm te geven waarin bedrijven hun eigen route naar toekomstbestendigheid kunnen vormgeven.
Webinar en rapport
Kijk hier het webinar terug, waar we in gesprek gaan over de belangrijkste resultaten!
Veelgestelde vragen
De veelgestelde vragen die tijdens het webinar niet aan bod zijn gekomen, hebben we gebundeld en beantwoord. Ook de vragen die specifiek aan de panelleden waren gericht, zijn hieronder meegenomen.
Natuur, grond en beleidsruimte
Niet alle gemeenten beschikken over veel grond; als je als gemeente geen grondeigenaar bent, op welke andere manieren kun je dan toch sturen op extensivering of natuurinclusieve landbouw?
Dorieke Goodijk:
Als gemeente heb je op meerdere manieren invloed op het agrarische gebied; via het bestemmingsplan/de omgevingswet, via gronden die je in beheer hebt en via meedenken over maatwerk. Gronden verpachten aan agrariërs die ‘duurzamer produceren, extensiveren of natuurinclusief werken’ is dus een van de opties. Een andere optie is om agrariërs die via KPI’s aantonen dat ze ‘duurzamer produceren’ meer ontwikkelruimte te bieden (bijvoorbeeld een groter bouwblok, (tijdelijke) woonvoorzieningen/tiny houses toestaan of een bezoekersruimte te faciliteren), door de scores te koppelen aan ‘omgevingswaarden’ in de Omgevingswet. Daarnaast is het voor extensieve/natuurinclusieve agrariërs vaak (financieel) interessant om een neventak te beginnen of om evenementen te organiseren die financieel bijdragen aan hun manier van werken. Door daar als gemeente ruimte voor te geven en mee te denken met de agrariër wat mogelijk is, help je ze enorm.
Carleen Weebers (Provincie Utrecht):
In de omgevingsvisie kun je opnemen dat bepaalde gronden (percelen) landbouwgrond, bijvoorbeeld blijvend grasland moeten blijven. Hierdoor is functieverandering naar woningen, zonnepanelen, etc. niet mogelijk. Dat zorgt ervoor dat de grondprijs van deze gronden zakt en maakt dat ze betaalbaar blijven voor agrariërs. Dit voorkomt dat grote investeerders deze grond opkopen als belegging, zoals we ook zien in de bollenstreek.
Is het juridisch houdbaar om uitzonderingen te maken op generieke maatregelen in het landbouw- of stikstofbeleid?
Dorieke Goodijk:
Allereerst is het van belang dat gefaciliteerd wordt dat de agrarische sector aan ‘maatschappelijke opgaven’ kan gaan voldoen. We zitten inmiddels 6 jaar in een impasse vanwege stikstof, terwijl agrarische ondernemers dit best op willen en kunnen lossen, maar dat juridisch (nog) niet aantoonbaar is. Generieke maatregelen zullen er vast komen vanuit de landelijke overheid: of dat met een demissionair kabinet kan, is de vraag. Maar bedrijfsspecifiek kan er al heel veel gedaan worden aan ammoniakemissiereductie. Dat zouden zowel de leiders in de agrarische sector, als overheden (m.n. provincies en gemeenten) moeten faciliteren. Door op bedrijfsniveau inzicht te hebben in de ammoniakemissie en kansen om deze te verlagen, kunnen later grotere stappen gezet worden. De
meetmethoden hiervoor worden ook steeds beter, waardoor doelsturingsvergunningen interessanter worden. Goede overleggen met partijen die dit juridisch aan willen vechten is dan een betere optie dan afwachten tot er eindelijk juridische houdbare mogelijkheden zijn.
Hoe kunnen provincies garanderen dat zij in de toekomst daadwerkelijk een uitzondering krijgt op landelijke of generieke maatregelen?
Carleen Weebers (Provincie Utrecht):
Als provincies zou je moeten regelen dat koplopers, melkveehouders die al aantoonbaar stappen hebben gemaakt, niet nog eens te maken krijgen met een kaasschaaf. Dit (dreiging van een ‘generieke korting’, red.) houdt nu bijvoorbeeld een groot deel van de melkveehouders tegen om stappen te maken. Door met monitoring, geborgde stoffenbalans en geborgde beweidingsuren stappen te maken, kan je scoren op KPI’s als ammoniak (per hectare of ureum in combinatie
met veel beweiding) en blijvend (kruidenrijk) grasland. Melkveehouders die deze stappen hebben gemaakt zou je moeten belonen, bijvoorbeeld door zo’n vrijstelling.
Dorieke Goodijk:
Meerdere provincies zetten in op uitzonderingen op mogelijk toekomstige generieke maatregelen. Daarnaast stuurt BO Akkerbouw ook bewust op een uitzondering voor generieke maatregelen in het 9e Actieprogramma Nitraat, als je als akkerbouwer aantoont dat je de Nitraatnorm haalt. Het 9e AP Nitraat wordt ontwikkeld om de nitraatnorm te halen; als die al gehaald worden door bedrijven, is het de vraag of het juridisch mogelijk is om deze bedrijven alsnog generieke maatregelen op te leggen, die zelfs ervoor kunnen zorgen dat de nitraatnorm niet gehaald wordt. Eenzelfde aanpak wordt voor ammoniakemissie ontwikkeld.
Monitoring, KPI’s en sturing
De provincie Utrecht werkt met specifieke KPI’s en meetmethoden; worden deze ook gebruikt in andere delen van Nederland, of dreigt er versnippering waardoor provincies onderling lastig te vergelijken zijn?
Dorieke Goodijk en Carleen Weebers:
De basis voor alle KPI-sets bij provincies is de integrale KPI-set van BoerenKPI. Omdat nog niet alle KPI’s geheel ontwikkeld zijn en waren in die set, is ervoor gekozen om in sommige provincies andere KPI’s toe te voegen. In Drenthe zijn ze bijvoorbeeld al in 2018 begonnen en in Brabant in 2021, toen moest een keuze gemaakt worden voor KPI’s die toen beschikbaar waren. In Utrecht zijn net als in Brabant 3 KPIs voor agrarisch natuurbeheer toegevoegd en een KPI voor chemische middelen gebruik. Daarnaast is er per provincie en soms per gebied verschil in de opgaven: het ene gebied moet meer inzetten op ammoniakemissiereductie en het andere op nitraatverliezen, waardoor aanvulling met andere KPI’s relevant(er) is. En tenslotte is het van belang dat de KPI’s door de betrokkenen in het gebied/de provincie relevant gevonden worden. Voor het veenweidegebied is bodemdaling en dus geen bodembewerking een aandachtspunt. Bij zand en klei zijn er weer andere aandachtspunten. Daarom is het van belang dat er wat variatie in de KPI’s, streefwaarden en inzet mogelijk is.
Hoe verhouden de inzet op harmonisatie van KPI’s en landelijke sturing zich tot het gebiedsgerichte maatwerk dat nodig is? Wat is daarin de lijn van de provincies?
Dorieke Goodijk:
Harmonisatie in het berekenen van de KPI’s is zeer relevant. Maar het grote gevaar van 1 set KPI’s voor alle partijen is dat maatwerk in gebieden, en ook maatwerk voor het bedrijfsleven die andere belangen heeft, onmogelijk wordt gemaakt. Dat maakt de set KPI’s dan veel minder aantrekkelijk.
Carleen Weebers, aanvullend:
Ook per bodemtype is maatwerk nodig. Harmonisatie is mogelijk voor de KPIs, maar het moet niet ten koste gaan van de gebiedsgerichte aanpak.
Zou het haalbaar zijn om op gebiedsniveau afspraken te maken over KPI’s via een agrarisch collectief, en zijn er signalen dat boeren bereid zijn hier actief aan mee te werken?
Dorieke Goodijk:
Zeker! Er zijn al ‘gebiedsoffertes’ vanuit de Collectieven opgesteld. Aangevuld met KPI’s en streefwaarden zou dat een prachtig pakket zijn om gebiedsgericht mee aan de slag te gaan. In Groningen wordt met Collectieven overlegd over kansen en mogelijkheden daarvoor.
Marktwerking en biologische keten
Klopt het dat supermarkten momenteel een hogere marge maken op biologische producten dan op gangbare producten, en zo ja, zou dit niet veel meer publiekelijk ter discussie gesteld moeten worden?
Bart Fischer (ikwileerlijkzuivel.nl):
Over het algemeen maken de supermarkten minder procentuele marge, maar meer absolute marge op biologische producten. De belangrijkste prijsverschillen worden echter veroorzaakt door minder afzet en daardoor minder efficiënte keten en meer afboekingen.
Is het niet eerlijker om gangbare boeren juist extra te controleren op het gebruik van bestrijdingsmiddelen, terwijl biologische of natuurinclusieve boeren die middelen juist niet gebruiken en nu toch extra controle- en certificeringskosten moeten dragen?
Carleen Weebers:
BO Akkerbouw heeft hiervoor een vergelijkbare oproep aan de Tweede Kamer gedaan (zie: https://www.boakkerbouw.nl/nieuws/meer-capaciteit-nodig-voor-handhavingteeltvoorschriften). Er zou meer controle en handhaving in de agrarische sector moeten plaatsvinden op het gebruik en toepassen van bestrijdingsmiddelen. De ‘achterblijvers’ worden beloond doordat de handhaving en controle op het gebruik van de middelen minimaal is. Dat motiveert de middengroep en de koplopers ook niet om zich hiervoor in te zetten.
Initiatieven zoals ikwileerlijkezuivel.nl
Waar valt de maximale vergoeding van het initiatief ‘ikwileerlijkezuivel.nl’ mee te vergelijken: is dit vergelijkbaar met biologisch, of biedt het zelfs een hogere premie en strengere eisen?
Bart Fischer (ikwileerlijkzuivel.nl):
De maximale vergoeding voor ikwileerlijkezuivel.nl is 12 cent. Daarmee is deze zeven cent hoger dan bijvoorbeeld biologisch. De opbouw voor ikwileerlijkezuivel bestaat uit vier niveaus: brons, zilver, goud en platina. De eisen zijn ook zwaarder, maar vooral anders. Ikwileerlijkezuivel doet aan doelsturing en wil de natuur verbeteren. Dat is anders dan de biologische eisen voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest.
Is er nog ruimte voor nieuwe boeren om zich aan te sluiten bij het initiatief Eerlijke Zuivel, en zou het mogelijk zijn om Bart hiervoor uit te nodigen in de Vallei, waar we veel Natura 2000-gebied hebben?
Bart Fischer (ikwileerlijkzuivel.nl):
Wij staan zeker open voor nieuwe boeren en en ons uitnodigen is een heel goed idee. Op dit moment hebben wij echter wel een wachtlijst, aangezien wij moeten zorgen voor nieuwe productielijnen en voldoende afzet.
Inhoud en aanpak van de analyse
Waarom zijn de resultaten over 2024 nog niet bekend, terwijl we inmiddels al in juni zitten en de cijfers bij accountants vaak al grotendeels zijn opgesteld?
Voor het analyseren van de cijfers moet eerst de rekenmodule door de bedrijven worden ingevuld. Vervolgens wordt de data geanalyseerd en worden resultaten besproken met verschillende partners, boeren en financiers. Het duurt dus al gauw een halfjaar om tot de publicatie van het rapport te komen. Daarnaast is er vaak vertraging in de jaarcijfers: van een aantal bedrijven was in januari 2025 het boekhoudrapport van 2023 nog niet gereed. Daardoor kan de data van deze bedrijven niet meegenomen worden.
Welke hectares worden precies meegenomen in jullie analyse: alleen grond in eigendom van de melkveehouder, ook gepachte grond, of zelfs grond in gebruik bij andere partijen zoals akkerbouwers waarmee wordt samengewerkt op het gebied van voer of mest?
In de analyse tellen we alle hectares gewassen mee die in gebruik zijn door het melkveebedrijf, zowel eigendom als pacht. Dit gaat zowel om grasland, bouwland en natuurland. Niet-productieve grond wordt hierbuiten gelaten. Grond die eigendom is van derden, zoals akkerbouwers, wordt alleen meegenomen als deze aantoonbaar onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld via vaste samenwerking of ruilovereenkomsten.
Worden in de financiële vergelijkingen ook de daadwerkelijke lasten van financiering en pacht meegenomen, of wordt er gerekend met gemiddelde of gestandaardiseerde waarden?
In de verschillende kengetallen die we berekenen worden grondlasten verschillend meegenomen. In het kengetal ‘inkomen per onbetaalde arbeidsjaareenheid’ nemen we de betaalde pachtlasten en de betaalde rente. Bij het resultaat gehele bedrijf gewone bedrijfsuitoefening nemen we voor pachtgrond de berekende pachtlasten en voor grond in eigendom een berekende last van €1.000 per hectare.
Financieel rendement en inkomensontwikkeling
Is er binnen jullie onderzoek een concreet inkomensniveau gedefinieerd dat je zou kunnen beschouwen als een ‘fatsoenlijke boterham’ voor een melkveehouder?
In het onderzoek hanteren we niet een norm voor een ‘fatsoenlijke boterham’. Uiteindelijk is het aan de melkveehouder zelf met welk inkomen deze tevreden is. Om toch uitspraken te kunnen doen over het verdienvermogen vergelijken we de extensieve groep met de gemiddelde groep.
Wat betekent de scherpe daling van de inkomenslijn bij gemiddelde bedrijven voor de toekomstige jaren, als je deze trend zou doortrekken?
Die daling laat zien dat intensieve bedrijven kwetsbaarder zijn voor prijs- en kostenschommelingen: in 2022 was het inkomen van deze bedrijven veel hoger. Het is lastig te zeggen wat er in de komende jaren met dit inkomen gaat gebeuren, omdat het inkomen in grote mate afhankelijk is van veranderingen op de wereldmarkt van melk.
Hoe komt het dat extensieve bedrijven, ondanks hoge grondkosten zoals pacht en rente, financieel toch niet structureel slechter presteren dan intensieve bedrijven?
De extensieve bedrijven weten veel toegerekende kosten, zoals kosten voor voer, vee en gewas te besparen. Dat doen ze bijvoorbeeld door robuuste rassen minder krachtvoer te voeren, veel aan weidegang te doen en door minder intensief landgebruik. Daarnaast lukt het ze om via verschillende wegen additionele opbrengsten te realiseren, bijvoorbeeld voor beheervergoedingen of melk. In het rapport gaan we hier in hoofdstuk 2.2 verder op in.
Als boeren afhankelijk zijn van de bereidheid van hun verpachter om eventueel pachtkorting te geven, maakt dat hen dan niet extra kwetsbaar, en biedt het aankopen van grond in combinatie met een lagere rente dan wel écht een financieel voordeel?
Dit kan hen inderdaad kwetsbaar maken. Als bedrijven opeens pachtgrond kwijtraken kan dat grote gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering. Een voorbeeld hiervan zagen we laatst in de Boterhuispolder, waar een biologisch melkveebedrijf natuurgrond kwijtraakte. In het rapport lichten we ook een casus uit van een intensiever bedrijf dat pachtgrond kwijtraakte en daardoor nog lastiger kan extensiveren. Hier ligt dus ook een grote oproep aan verpachters om deze verantwoordelijkheid serieus te nemen.
Transitie naar duurzame of biologische landbouw
Als licht-intensieve melkveebedrijven het financieel het moeilijkst hebben, zegt dat dan iets over de uitdagingen die horen bij de omschakeling van een gangbare naar een extensievere bedrijfsvoering?
Ja, deels wel. De licht-intensieve melkveebedrijven kunnen zich in een tussenfase begeven waarin ze minder intensief zijn dan de bedrijven uit de gemiddelde groep, maar (nog) geen melkprijs-premie ontvangen zoals veel bedrijven in de extensieve groep. Tegelijkertijd missen ze de schaalvoordelen van grotere, intensieve bedrijven, waarbij de kosten per liter melk laag blijven. Hierdoor kunnen ze financieel in de knel komen. Dit onderstreept dat de omschakeling gepaard kan gaan met tijdelijke financiële kwetsbaarheid. Het is belangrijk om hierbij mee te nemen dat we op basis van deze data nog geen “harde” uitspraken kunnen doen over de richting die de individuele bedrijven op bewegen. Ze kunnen jaarlijks van categorie veranderen, afhankelijk van hun keuzes en omstandigheden. De financiële positie van de licht-intensieve groep zegt dus niet alles over het toekomstperspectief van individuele bedrijven.
Op welke manieren kunnen melkveehouders de investeringen en tijdelijke extra kosten financieren die nodig zijn voor de omschakeling naar biologische of natuurinclusieve landbouw?
In sommige gevallen hoeven er geen extra investeringen plaats te vinden bij omschakeling naar biologische landbouw, zoals we in de casus ‘Omschakeling in Noord’ in het rapport laten zien. Er zijn echter wel verschillende regelingen beschikbaar, zoals het Investeringsfonds Duurzame Landbouw van het Nationaal Groenfonds, dat boeren een aantrekkelijk rentepercentage biedt voor het financieren van de omschakeling. Ook sommige zuivelbedrijven helpen bij het dekken van deze kostend door bijvoorbeeld al bij start van de omschakeling de premie voor biologische melk te betalen.
Wat is er bekend over de ontwikkeling van natuurwaarden tijdens de overgang van een gangbaar melkveebedrijf naar een bedrijf dat werkt volgens ‘beter voor’-principes of biologische richtlijnen?
Op basis van bestaande literatuur weten we dat in veel gevallen de biodiversiteit toe neemt, de bodem kan verbeteren en de waterkwaliteit positief beïnvloed kan worden. Dit proces is wel afhankelijk van lokale omstandigheden en keuzes op bedrijfsniveau. We hebben dit binnen dit onderzoek echter niet onderzocht of gemonitord. De informatie over de natuurinclusieve KPI’s zijn opgehaald uit de Kringloopwijzer, zoals aantal hectare waar een ANLb pakket op is afgesloten.
Is er al inzicht in welke financiële voordelen natuurinclusieve landbouw oplevert op het gebied van bijvoorbeeld diergezondheid en bodemkwaliteit?
Uit het onderzoek blijkt dat gezondheidskosten per koe lager liggen in de extensieve groep dan in de andere groepen. Hier zien we dus een duidelijk financieel voordeel. Op het gebied van bodemkwaliteit is dit moeilijker aan te tonen. We hebben uit Onder de Streep niet voldoende data om dit te onderbouwen.
Beleid, controle en vergelijking
Zou het niet waardevol zijn om de resultaten van deze duurzame of extensieve melkveehouders ook te vergelijken met die van gangbare bedrijven, bijvoorbeeld via bedrijfsvergelijking door partijen als Countus en DMS?
Dit doen we natuurlijk al deels door extensieve bedrijven te vergelijken met meer ‘gangbare’ bedrijven die al wel stappen naar natuurinclusief willen zetten maar nu nog relatief intensief zijn: dit is de gemiddelde groep in het onderzoek. Daarnaast vergelijken we een aantal kengetallen met landelijke gemiddelde. Wat echter vaak uitdagend is, is dat verschillende partijen kengetallen net iets anders kunnen berekenen, waardoor resultaten niet één-op-één te vergelijken zijn.
Waarom is er in jullie analyse geen duidelijk verband zichtbaar tussen de intensiteit van een melkveebedrijf en de omvang van de broeikasgasemissies die dat bedrijf veroorzaakt?
De relatie tussen broeikasgasuitstoot en intensiteit is sterk afhankelijk van welke deelfactor wordt gehanteerd, ofwel of de broeikasgasuitstoot per kilogram melk of per hectare gewassen wordt uitgedrukt. We zien wél een sterk verband tussen intensiteit en broeikasgasuitstoot per hectare en per bedrijf. Dat verband valt echter weg als we kijken naar de relatie tussen intensiteit en broeikasgasuitstoot per kilogram melk, omdat de extensieve bedrijven een veel lagere melkproductie hebben.